• sto·ven
  • In de betekenis van ‘gaar worden of maken op zacht vuur’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stoven
stoofde
gestoofd
zwak -d volledig

stoven

  1. overgankelijk, (kookkunst) over een vrij laag vuur iets afgesloten in enig vocht gaar laten worden
    • Lust je gestoofde peertjes? 
  • iets glazig stoven
iets (met name een gewas uit de lookfamilie) net zolang stoven totdat het een ietwat dof voorkomen heeft
  • iemand een kooltje stoven
iemand een valse streek leveren
vervoeging van
stuiven

stoven

  1. meervoud verleden tijd van stuiven
    • Wij stoven. 
    • Jullie stoven. 
    • Zij stoven. 

de stovenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stoof
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]