klaarmaken
- Geluid: klaarmaken (hulp, bestand)
- IPA: / ˈklarmakə(n) / (3 lettergrepen)
- klaar·ma·ken
- samenstelling van klaar en maken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klaarmaken |
maakte klaar |
klaargemaakt |
zwak -t | volledig |
klaarmaken
- overgankelijk voorbereiden
- Hij was de presentatie aan het klaarmaken.
- ▸ Maar terwijl die Pieten speelgoed maken, pepernoten bakken en alles klaarmaken voor de volgende reis naar Holland, trekt Sinterklaas op zijn paard door de hoge Spaanse bergen, op zoek naar een nieuw Pietje.[1]
- overgankelijk uit ingrediënten klaarmaken
- Zij hadden voor ons een heerlijke maaltijd klaargemaakt.
- overgankelijk (seksualiteit) iemand bevredigen en tot een orgasme brengen
- Tijdens het minnespel had hij haar oraal klaargemaakt.
1. voorbereiden
2. uit ingrediënten klaarmaken
3. iemand bevredigen en tot een orgasme brengen
- Het woord klaarmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klaarmaken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be