seksualiteit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sek·su·a·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geslachtsverkeer’ voor het eerst aangetroffen in 1870 [1]
- afgeleid van seksueel met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | seksualiteit | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
seksualiteit v
- (seksualiteit) beleving van seks
Hyponiemen
- aseksualiteit, autoseksualiteit, biseksualiteit, heteroseksualiteit, homoseksualiteit, hyperseksualiteit, interseksualiteit, pedoseksualiteit, transseksualiteit
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord seksualiteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "seksualiteit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.