garen
- ga·ren
- In de betekenis van ‘draad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1278 [1]
- In de betekenis van ‘verzamelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1514 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
garen |
gaarde |
gegaard |
zwak -d | volledig |
garen
- overgankelijk (voeding) door middel van koken klaar maken voor consumptie, gaar maken
- ergatief, (voeding) gaar worden
- (verouderd) verzamelen
- [3] bijeengaren, vergaren
- overgaren
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | garen | garens |
verkleinwoord | garentje | garentjes |
het garen o
- draad die wordt gemaakt door het spinnen van vezels
|
- Er is geen goed garen mee te spinnen
iemand die niet in staat is goed samen te werken
- Ergens garen bij spinnen
er flink aan verdienen
- garen en bandbenodigdheden voor het naaien
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
garen
- van garen vervaardigd
- Het woord garen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "garen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "garen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be