• bij·een·ga·ren

bijeengaren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijeengaren
gaarde bijeen
bijeengegaard
zwak -d volledig
  1. bij elkaar rapen
    • In stadsdelen waar wél haast is geboden, moet het rijk fors investeren. In deze zogenoemde prioriteitswijken, waarvan er ongeveer vijftig zijn, moet een investeringsmaatschappij worden opgericht. Deze zou kapitaal moeten bijeengaren van het rijk, marktpartijen en woningcorporaties. In andere wijken moet ,,werkende weg worden vernieuwd en kan ,,de weg van de geleidelijkheid worden bewandeld. [2] 
    • Spullen namens het ene kind (‘ik had geen tijd om naar de winkel te gaan!’) voor het andere kind gekocht en verrekend. In de categorie tienercadeaus lukte het ook nog wel maar het kostte wel steeds meer moeite. Om maar te zwijgen van de moeite die ik had om een verlanglijstje voor mezelf te componeren. Dat moet, want je moet anderen ook de gelegenheid bieden iets te geven. Ik heb genoeg van het bijeengaren en superviseren van die cadeauberg! [3] 
    • De hoofdpersoon houdt zich onledig met het bijeengaren van min of meer toevallige ervaringen, al dan niet ten koste van anderen, zonder dat hij in staat is daar structuur in aan te brengen, er een verhaal, laat staan `een leven' uit te destilleren [4] 
78 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 13 november 2002 `Stadsvernieuwing gaat te snel'
  3. HP de Tijd BEATRIJSRITSEMA 20 NOV 2012 Einde van het tijdperk Sinterklaas
  4. NRC Elsbeth Etty 30 april 1999 Een bloedeloze punaise
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be