• bij·een·ra·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijeenrapen
raapte bijeen
bijeengeraapt
zwak -t volledig

bijeenrapen

  1. overgankelijk verzamelen door op te pakken
    • Alle belemmeringen zijn opgeheven en de onderzoekers kunnen aan het werk. Zij zullen dan systematisch de rampplek uitkammen, resterende stoffelijke overschotten verzamelen en ook persoonlijke bezittingen bijeenrapen om af te voeren naar een andere plek. [2]
     Binnen een minuut had ik mijn spullen bijeengeraapt en liep met de twee jongens de berg af.[3]
  2. overgankelijk (figuurlijk) verzamelen zonder erg kieskeurig te kunnen zijn
    • Het grote voordeel van de muziek van Weill, zegt Marijnen, is dat je er de beste musici voor kunt krijgen. „Normaal moet je een orkestje van conservatoriumstudenten bijeenrapen. Weill was een meester-sampler. We hebben het Asko/Schönberg Ensemble meteen bereid gevonden.” [4]
  • de moed bijeenrapen
zich ertoe brengen iets te doen wat men niet durft
  • de scherven bijeenrapen
na een ernstig conflict of complete mislukking aangrijpingspunten zoeken om de schade te herstellen
  • zichzelf bijeenrapen
na ernstige tegenslag toch weer proberen prestaties te leveren
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Kranenburg, M.
    Wachten, wachten, wachten (29 juli 2014) op website: nrc.nl
    ; geraadpleegd 2018-01-09
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4. Donker, B.
    Brechter dan Brecht (4 februari 2011) op website: nrc.nl
    ; geraadpleegd 2018-01-09