Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Gaarde


  • gaar·de
enkelvoud meervoud
naamwoord gaarde gaarden
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de gaardev / m

  1. (scheepvaart) bij een kaag: de kabels waarmee de spriet in de vaarrichting gehouden wordt
  2. meestal gegalvaniseerde stalen draad met behulp waarvan riet op een dak strak gebonden wordt
  3. taai, recht wilgenhout voor rijswerk
  4. (verouderd) omheinde ruimte, tuin (vooral nog als laatste deel in eigennamen en samenstellingen)
      De kat wil uit den gaarde niet, En zij laat haar muizen niet[3]</ref>}}
  5. (religie) paradijs
    • Over de gaarde wordt in de Koran gesproken in de zin van het paradijs dat aan Adam en zijn vrouw als woonplaats werd gegeven. 
    • 'Dan wordt de woestijn een gaarde en de gaarde gelijkt een woud'.[4] 
vervoeging van
garen

gaarde

  1. enkelvoud verleden tijd van garen
    • Ik gaarde. 
    • Jij gaarde. 
    • Hij, zij, het gaarde. 
    • ... door mijn vingers verglijden de kruimels, die 'k gaarde van 't godenfestijn in de hemelenzaal.[5] 
80 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. gaarde op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Pieter Jacob Harrebomée
    “Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal : of Verzameling van Nederlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke uit drukkingen von vroegeren en lateren tijd” (1990; origineel 1862), Verba, Hoevelaken; origineel: Kemink en zoon,, ISBN 9072540166, p. 198 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  4. Jesaja 32:15-16:
  5. Hyperion's klacht. Bob Spoelstra "den Doolaard" 1922.
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be