gaarde
Niet te verwarren met: Gaarde |
- gaar·de
- erfwoord via Middelnederlands gaerde van Oudnederlands gardo [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gaarde | gaarden |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
- (scheepvaart) bij een kaag: de kabels waarmee de spriet in de vaarrichting gehouden wordt
- meestal gegalvaniseerde stalen draad met behulp waarvan riet op een dak strak gebonden wordt
- taai, recht wilgenhout voor rijswerk
- (verouderd) omheinde ruimte, tuin (vooral nog als laatste deel in eigennamen en samenstellingen)
- (religie) paradijs
- Over de gaarde wordt in de Koran gesproken in de zin van het paradijs dat aan Adam en zijn vrouw als woonplaats werd gegeven.
- 'Dan wordt de woestijn een gaarde en de gaarde gelijkt een woud'.[4]
- [4]: diergaarde
vervoeging van |
---|
garen |
gaarde
- enkelvoud verleden tijd van garen
- Ik gaarde.
- Jij gaarde.
- Hij, zij, het gaarde.
- ... door mijn vingers verglijden de kruimels, die 'k gaarde van 't godenfestijn in de hemelenzaal.[5]
- Ik gaarde.
- Het woord gaarde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gaarde" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gaarde op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Pieter Jacob Harrebomée“Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal : of Verzameling van Nederlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke uit drukkingen von vroegeren en lateren tijd” (1990; origineel 1862), Verba, Hoevelaken; origineel: Kemink en zoon,, ISBN 9072540166, p. 198 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- ↑ Jesaja 32:15-16:
- ↑ Hyperion's klacht. Bob Spoelstra "den Doolaard" 1922.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be