gaard
- gaard
- In de betekenis van ‘omheinde tuin’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gaard | gaarden |
verkleinwoord | gaardje | gaardjes |
de gaard m
- v/m? (scheepvaart) bij een kaag: de kabels waarmee de spriet in de vaarrichting gehouden wordt
- v/m? de meestal gegalvaniseerde stalen draad met behulp waarvan riet op een dak strak gebonden wordt
- v/m taai, recht wilgenhout voor rijswerk
- m (verouderd) omheinde ruimte, tuin. Heden ten dage voornamelijk in eigennamen en samenstellingen
- (religie) paradijs
- Het woord gaard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gaard" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "gaard" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
gaard
- verouderde spelling of vorm van gard tot 1917
- (onbepaalde mannelijke vorm nominatief enkelvoud)
gaard
- verouderde spelling of vorm van gård tot 1917
- (onbepaalde mannelijke vorm nominatief enkelvoud)