• re·li·gie
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘godsdienst’ voor het eerst aangetroffen in 1480 [1]
  • Van het Latijnse religio, een nevenvorm van religo.
enkelvoud meervoud
naamwoord religie religies
religiën
verkleinwoord religietje religietjes

dereligiev

  1. een godsdienst
    • Vrijheid van religie is erg belangrijk. 
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]
  • re·li·gie

religie v

.Religie is wir an de mensen in heloôven.

Religie is waarin de mensen in geloven.