• rel
  • In de betekenis van ‘opstootje’ voor het eerst aangetroffen in 1559 [1]
  • [1][2]: Pas in Nieuwnederlands, mogelijk van Middelnederlands rallen: luid praten, rammelen. [2]
  • [3][4]: Nevenvorm van ril. [3][4]
enkelvoud meervoud
naamwoord rel rellen
verkleinwoord relletje relletjes

de relm

  1. een verstoring van de openbare orde door een menigte, meestal gepaard gaand met geweld en politieoptreden [2]
    • Na de geruchtmakende arrestatie van die bekende leider kwam het tot relletjes. 
  2. (figuurlijk) gebeurtenis die opschudding wekt
     De moord leidde tot een diplomatieke rel tussen Duitsland en Rusland. Duitsland zette in december twee Russische diplomaten uit. Moskou beantwoordde dat met de uitwijzing van twee Duitse diplomaten.[5]
  3. (dierkunde) (verouderd) gang van muis en andere knaagdieren
  4. (meestal in samenstellingen) een ondiepe, gegraven geul in de duinen waarin zich kwelwater kan verzamelen
    • Deze rel is ideaal voor salamanders, kikkers en padden, maar ook vogels komen er graag. 
vervoeging van
rellen

rel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rellen
    • Ik rel. 
  2. gebiedende wijs van rellen
    • Rel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rellen
    • Rel je? 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]