• ral·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rallen
ralde
gerald
zwak -d volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

rallen

  1. (verouderd) praten zonder ernstige bedoelingen
    • Laet elk van schoone steden rallen,
      Ik acht de beste steê van allen,
      Daer slechts de mensche liefst mag zijn,
      Schoon s'in sich selfs niet heerlik schijn.
       [4]
 
waterhoen (Gallinula chloropus)
enkelvoud meervoud
naamwoord rallen
verkleinwoord

de rallenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ral
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (kraanvogelachtigen) Rallidae   een familie van vogels uit de orde kraanvogelachtigen (Gruiformes). Deze familie van omnivore moeras- en watervogels telt ongeveer 150 soorten. Op grond van moleculair genetisch onderzoek zijn de inzichten over de indeling in geslachten en soorten sinds 2012 sterk gewijzigd


24 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[5]


vervoeging van
rallar

rallen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van rallar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van rallar