roerigheid
- Geluid: roerigheid (hulp, bestand)
- roe·rig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roerigheid | roerigheden |
verkleinwoord |
- onrust
- ▸ Jaap voelde zich bijna alsof hij thuis was, alle roerigheid en haastigheid was hem afgenomen geworden.[2]
- Het woord roerigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294