• ana·gram
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘letterkeer’ voor het eerst aangetroffen in 1654 [1]
  • met het voorvoegsel ana- (terug, tegen) en met het achtervoegsel -gram [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord anagram anagrammen
verkleinwoord anagrammetje anagrammetjes

het anagramo

  1. (taalkunde) een woord dat, of zin die, uit geheel dezelfde letters bestaat als een ander woord of andere zin in dezelfde taal
    • Niet voor elk woord is een anagram te vinden. 
    • Grondzeil is een anagram van zoldering. 
     Jeanne zag onmiddellijk de mogelijkheden en zij veranderde de naam van het meisje in barones van Oliva - bijna een anagram van Valois.[3]
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
anagram anagrams

anagram

  1. anagram