• gaar·keu·ken
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘spijshuis’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • samenstelling van  gaar  en  keuken 
enkelvoud meervoud
naamwoord gaarkeuken gaarkeukens
verkleinwoord gaarkeukentje gaarkeukentjes

degaarkeukenv/m

  1. een instelling die in tijden van honger en gebrek tracht door het beschikbaar stellen van gratis voedsel de nood te lenigen
98 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[2]