bindgaren
- bind·ga·ren
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bindgaren | bindgarens |
verkleinwoord |
het bindgaren o
- draad waarmee je uitlopers van een klimplant aan een onderstel kunt vastmaken
- Karel Capek beschreef een van de eerste tekenen van de naderende lente als de verschijning van de buren in hun tuinen: iedereen is opeens 'in de weer met spaden en schoffels, harken, bindgaren en mest... zij schreeuwen elkaar het heerlijke nieuws over de heggen toe'. Ook in 1932 was dat dus al een auditieve ervaring; wij dachten dat het voorjaar er aan kwam toen we de eerste radio hoorden; toen het er drie of vier waren, allemaal op andere stations, waren we er zeker van. [2]
- draad waarmee men verschillende zaken aan elkaar kan hechten
- De aloude toepassing van oplosbaar materiaal voor het hechten van weefsel is het resorbeerbare naai- en bindgaren catgut, dat als `darmsnaar' ook op een viool zit. [3]
- [1] bindtouw,
- [2] hechtdraad
- Het woord bindgaren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bindgaren" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Sarah Hart 9 maart 1991 De lage-onderhoudstuin
- ↑ NRC Pek van Andel 13 januari 2001 GESCHEURDE ZENUW GENEEST SNEL DOOR OPLOSBARE HECHTSOK
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be