• hecht·draad
enkelvoud meervoud
naamwoord hechtdraad hechtdraden
verkleinwoord

de hechtdraadm

  1. (medisch) draad waarmee men wonden kan dichthechten
     Hij wist van tevoren dat naald en hechtdraad in de dokterskoffer zouden blijven. "In deze leeftijdscategorie is lichamelijk contact verboden. En die meiden zijn van top tot teen ingepakt met beschermende kleding. Ik had me er van tevoren al mee verzoend dat ik niet in actie hoefde te komen."[2]

hechtdraad m/o

  1. (medisch) het materiaal waarvan hechtdraden zijn gemaakt
     De arts die de operatie uitvoerde, gebruikte zonder dat te motiveren hechtdraad die ze nooit eerder had gebruikt. Die hechtdraad raakte los, waarna een nieuwe ingreep nodig was. Korte tijd later moest de baby acuut weer geopereerd worden.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Luuk Blijboom
    “Dokter Zonderland in de ijshockeyhal: 'In medische wereld ben ik rookie'” (Zondag 21 januari, 11:05), NOS
  3.   Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “Inspectie tikt AMC op vingers over calamiteit met baby” (Woensdag 10 februari 2016, 18:36), NOS