• bind
vervoeging van
binden

bind

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binden
    • Ik bind. 
  2. gebiedende wijs van binden
    • Bind! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binden
    • Bind je? 


vervoeging
onbepaalde wijs to  bind 
he/she/it  binds 
verleden tijd  bound 
voltooid
deelwoord
 bound 
onvoltooid
deelwoord
 binding 
gebiedende wijs  bind 

bind

  1. inbinden