bound
bound
- afbakening, begrenzing, lijn [1]
- «The ball went out of bounds.»
- De bal ging buiten de lijnen.
- «The ball went out of bounds.»
- sprong
bound
- ~to op weg naar
- zeker; een vaststaand lot tegemoet gaand, gedoemd
- «This is bound to fail.»
- Dit gaat zeker mislukken/Dit is gedoemd te mislukken.
- «This is bound to fail.»
- verplicht
- vastbesloten, vastberaden
- (taalkunde) gebonden [4]