stuiteren
- stui·te·ren
- In de betekenis van ‘knikkeren’ voor het eerst aangetroffen in 1706 [1]
- frequentatief gevormd uit stuiten met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stuiteren |
stuiterde |
gestuiterd |
zwak -d | volledig |
stuiteren
- ergatief herhaaldelijk vanaf de bodem kaatsend opspringen
- Een van de knikkers was van de tafel gestuiterd.
- Het woord stuiteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stuiteren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "stuiteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be