sprong
- sprong
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sprong | sprongen |
verkleinwoord | sprongetje | sprongetjes |
de sprong m
- met het lichaam een beweging in opwaartse richting
- (informatica) een afwijking van de normale volgorde waarbij een aantal tussenliggende zaken overgeslagen worden
|
- sprongbal, sprongbeen, sprongcassatie, spronggewricht, sprongkracht, spronglaag, sprongmutatie, sprongopslag, sprongservice, sprongsgewijs, sprongstuk
vervoeging van |
---|
springen |
sprong
- enkelvoud verleden tijd van springen
- Ik sprong.
- Jij sprong.
- Hij, zij, het sprong.
- Ik sprong.
- ▸ Nadat ik wat gedronken had sprong ik het meer in met al mijn kleren om het zweet en het stof van me af te wassen.[3]
- Het woord sprong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sprong" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sprong" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sprong op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be