paardensprong
- paar·den·sprong
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paardensprong | paardensprongen |
verkleinwoord |
de paardensprong m
- (schaak) een zet die een paard bij het schaken mag maken: twee vakjes horizontaal of vertikaal gevolgd door één hokje loodrecht op de voorgaande richting
- Bosch en Wexler legden zich om esthetische redenen nog de volgende spelregel op. Twee punten mogen met elkaar worden verbonden als ze, in schaakjargon, een ‘koningszet’ of een ‘paardensprong’ van elkaar vandaan liggen. [1]
- (figuurlijk) moeilijke, onnatuurlijke noodsprong
- Ironisch trouwens dat ook europarlementsvoorzitter Schulz zich wenst te bedienen van schaakmetaforen en Rutte vermanend toespreekt toch vooral niet simultaan op twee borden te spelen. Schulz kwam niet bepaald over als een grootmeester toen hij NRC Handelsblad liet weten dat Rutte 'afstand had genomen van het PVV-Polenmeldpunt', terwijl Rutte het tegenovergestelde beweerde aan de Kamer. Of het moet een wel heel leugenachtige paardensprong van Rutte zijn geweest. Een soort van wanhoopsgambiet. [2]
- (paardrijden) een sprong door een paard gemaakt
- taalspel waarbij men een woord moet maken van de 8 randletters van een 3x3 vierkant die men d.m.v. een paardensprong met elkaar verbindt
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord paardensprong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.