• sloot·je·sprong
vervoeging van
slootjespringen

slootjesprong

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van slootjespringen
    • ... dat ik slootjesprong. 
    • ... dat jij slootjesprong. 
    • ... dat hij, zij, het slootjesprong. 
    • Terwijl Sam er blootshoofds (zonder keppeltje) naar de dorpsschool ging, met Joods Pasen peuzelend aan een matse (afkomstig van de sinds 1866 in Oss functionerende matsebakkerij), met zijn vriendjes kattenkwaad uithaalde zoals het loslaten van meikevers tijdens godsdienstles, het leeghalen van vogelnestjes, het met lange spijkerstokken pikken van appeltjes van de zolder bij een tante, of in zijn beste pakje slootjesprong en daar kletsnat uit tevoorschijn kwam, wat hem op een 'vreeselijke bestraffing' van zijn moeder kwam te staan, terwijl zo zijn eerste jeugdjaren verstreken, trachtte zijn vader maar ook zijn oom Daniël, die iets eerder dan Simon in Oss was neergestreken, het moderne leven naderbij te brengen. [1]