slootjespringen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van slootjespringen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | slootjespringen | slootje te springen | ||||||
toekomend | zullen slootjespringen slootje zullen springen |
te zullen slootjespringen slootje te zullen springen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben slootjegesprongen | te hebben slootjegesprongen | ||||||
toekomend | slootjegesprongen zullen hebben | slootjegesprongen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
slootjespringend | slootjegesprongen | ev. spring slootje |
mv. verouderd springt slootje |
springe slootje (bijzin) slootjespringe | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | spring slootje | springt slootje | springt slootje | springt slootje | springt slootje | springen slootje | springen slootje | springen slootje | |
verleden (o.v.t.) | sprong slootje | sprong slootje | sprong slootje | sprong slootje | sprong slootje | sprongen slootje | sprongen slootje | sprongen slootje | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal slootjespringen | zult/zal slootjespringen | zult/zal slootjespringen | zult slootjespringen | zal slootjespringen | zullen slootjespringen | zullen slootjespringen | zullen slootjespringen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou slootjespringen | zou slootjespringen | zou(dt) slootjespringen | zoudt slootjespringen | zou slootjespringen | zouden slootjespringen | zouden slootjespringen | zouden slootjespringen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | slootjespring | slootjespringt | slootjespringt | slootjespringt | slootjespringt | slootjespringen | slootjespringen | slootjespringen | |
verleden (o.v.t.) | slootjesprong | slootjesprong | slootjesprong | slootjesprong | slootjesprong | slootjesprongen | slootjesprongen | slootjesprongen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal slootjespringen slootje zal springen |
zult/zal slootjespringen slootje zult/zal springen |
zult/zal slootjespringen slootje zult/zal springen |
zult slootjespringen slootje zult springen |
zal slootjespringen slootje zal springen |
zullen slootjespringen slootje zullen springen |
zullen slootjespringen slootje zullen springen |
zullen slootjespringen slootje zullen springen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou slootjespringen slootje zou springen |
zou slootjespringen slootje zou springen |
zou(dt) slootjespringen slootje zou(dt) springen |
zoudt slootjespringen slootje zoudt springen |
zou slootjespringen slootje zou springen |
zouden slootjespringen slootje zouden springen |
zouden slootjespringen slootje zouden springen |
zouden slootjespringen slootje zouden springen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb slootjegesprongen | hebt slootjegesprongen | hebt/heeft slootjegesprongen | hebt slootjegesprongen | heeft slootjegesprongen | hebben slootjegesprongen | hebben slootjegesprongen | hebben slootjegesprongen | |
verleden (v.v.t.) | had slootjegesprongen | had slootjegesprongen | had slootjegesprongen | hadt slootjegesprongen | had slootjegesprongen | hadden slootjegesprongen | hadden slootjegesprongen | hadden slootjegesprongen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal slootjegesprongen hebben | zal/zult slootjegesprongen hebben | zult/zal slootjegesprongen hebben | zult slootjegesprongen hebben | zal slootjegesprongen hebben | zullen slootjegesprongen hebben | zullen slootjegesprongen hebben | zullen slootjegesprongen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou slootjegesprongen hebben | zou slootjegesprongen hebben | zou/zoudt slootjegesprongen hebben | zoudt slootjegesprongen hebben | zou slootjegesprongen hebben | zouden slootjegesprongen hebben | zouden slootjegesprongen hebben | zouden slootjegesprongen hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm slootjegesprongen worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt slootjegesprongen | er is slootjegesprongen | |||||||
verleden | er werd slootjegesprongen | er was slootjegesprongen | |||||||
toekomend | er zal slootjegesprongen worden | er zal slootjegesprongen zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou slootjegesprongen worden | er zou slootjegesprongen zijn |