Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sprong sloot·je
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
slootjespringen

sprong slootje

  1. enkelvoud verleden tijd van slootjespringen
    • Ik sprong slootje. 
    • Jij sprong slootje. 
    • Hij, zij, het sprong slootje. 
    • Siep oefende voor fierljeppen, sprong slootje en kwamen menig keer stinkend van de drek en zonder klompen boven, waarbij de anderen in hun broek plasten van het lachen als we hem onder de tuinslang zetten. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen