Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sloot·je·sprin·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

slootjespringen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
slootjespringen
sprong slootje
slootjegesprongen
klasse 3 volledig
  1. spel waarbij kinderen over een sloot springen en dus nat en vies kunnen worden
    • `Ging het een beetje daar in Diemen?' `Ik mocht niet slootjespringen en we gingen steeds naar de kerk. Opa zei dat ik ook moest bidden, maar ik weet niet hoe dat moet. Ik heb gedaan alsof, maar het duurde wel lang.'[2] 
    • Met het prettig gestoorde eerste hoofdstuk is de toon van dit heerlijke kinderboek gezet. Verwacht je niet aan doordeweekse gesprekken tussen opa en kleindochter. De twee houden er heel eigen gewoontes en hobby's op na en taboes bestaan er niet in het huis van opa. Slootjespringen, ganzenbord spelen en pannenkoeken eten horen tot hun normalere activiteiten, maar evengoed houden ze ervan om elkaar lekker uit te dagen. [3] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Winter, Julian
    De Messias [2015] ISBN 978-90-446-2746-6 pagina 269
  3. de Standaard 22 JULI 2011