salto
- sal·to
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘sprong’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1772 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | salto | salto's |
verkleinwoord | saltootje | saltootjes |
de salto m
- een sprong waarbij het lichaam een volledige draai maakt om de breedteas.
- Hij maakte een dubbele salto.
- Het woord salto staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "salto" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "salto" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- sal·to
enkelvoud | meervoud |
---|---|
salto | salti |
salto m
- sal·to
enkelvoud | meervoud |
---|---|
salto | saltos |
salto m
- IPA: /ˈsal.to/
- sal·to
enkelvoud | meervoud |
---|---|
salto | saltos |
salto m
vervoeging van |
---|
saltar |
salto
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van saltar