zeker
- Geluid: zeker (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzekər / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈze.kər/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈze.kər/
- (Limburg): /ˈze.kər/
- ze·ker
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘veilig, stellig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zeker | zekerder | zekerst |
verbogen | zekere | zekerdere | zekerste |
partitief | zekers | zekerders | - |
zeker
- waaraan niet getwijfeld hoeft te worden
- Het voortbestaan ervan werd door deze overwinning een stuk zekerder.
- ▸ Het enige wat ik zeker wist was dat ik absoluut Canada wilde bereiken.[3]
- een ~ een bepaalde, een of andere
- Hij werd door een zekere ziekte daarvan weerhouden.
1. waaraan niet getwijfeld hoeft te worden
vervoeging van |
---|
zekeren |
zeker
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zekeren
- Ik zeker.
- gebiedende wijs van zekeren
- Zeker!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zekeren
- Zeker je?
- Het woord zeker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeker" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "zeker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zeker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be