• ze·ke·re

zekere

  1. verbogen vorm van de stellende trap van zeker
     De man en de vrouw kwamen naar het huis gelopen, allebei met de zekere pas van berggeiten, terwijl ze konijnenholen en kleine stenen ontweken in hun ogenschijnlijk onwrikbare verlangen dichterbij te komen.[1]
     Tot op zekere hoogte zei ik ermee dat ik vond dat ik serieus genomen moest worden.[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zekere
verkleinwoord

hetzekereo

  1. iets waaraan men niet hoeft te twijfelen
     Nu alles vanaf het begin opnieuw moest gebeuren, nam je natuurlijk op elk moment het zekere voor het onzekere.[2]
vervoeging van
zekeren

zekere

  1. aanvoegende wijs van zekeren
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]
  1. 1 2
    Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be