• gaar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gaarheid
verkleinwoord

de gaarheidv

  1. van voedsel: de mate waarin gekookt, gebakken of gestoofd is
    • Presentatie, gaarheid, kleur, smaak en algemene indruk. Op deze vijf punten worden de appeltaarten die zaterdag zijn ingezonden voor de bakwedstrijd in Kulturhus De Klaampe beoordeeld. [2] 
    • De jury: „De kabeljauw heeft een perfecte gaarheid, restaurantkwaliteit. De presentatie met de krokante kaasstripjes is goed. De witlof is wat hard.” [3] 
93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]