blancheren
- Geluid: blancheren (hulp, bestand)
- blan·che·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spijzen enkele minuten opkoken, licht van kleur maken’ voor het eerst aangetroffen in 1761 [1]
- afgeleid van het Franse blanchir (met het achtervoegsel -eren) [2]
[3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blancheren |
blancheerde |
geblancheerd |
zwak -d | volledig |
blancheren
- overgankelijk (kookkunst) het gedurende zeer korte tijd in kokend water gaar laten worden van voedingsmiddelen, zodat geur, smaak en uiterlijk optimaal behouden blijven
- Blancheren gebeurt altijd zonder deksel.
1. het gedurende zeer korte tijd in kokend water gaar laten worden van voedingsmiddelen, zodat geur, smaak en uiterlijk optimaal behouden blijven
- Het woord blancheren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blancheren" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "blancheren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ blancheren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be