Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thee·wa·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord theewater -
verkleinwoord theewatertje theewatertjes

Zelfstandig naamwoord

het theewatero

  1. water om thee te zetten
    • Ze steekt het gas aan onder de pannen en zet wat theewater op.[2] 
     Ze zag natuurlijk meteen aan me dat ik terneergeslagen was, deed de radio uit en zette theewater op.[3]
Uitdrukkingen en gezegden

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen