hen
- hen
- [A] erfwoord In de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [B] erfwoord Te herleiden tot het Protogermaanse *im-. In het Middelnederlands bestonden nog meer varianten naast hen en hun. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hen | hennen |
verkleinwoord | hennetje | hennetjes |
[A] de hen v
- (dierkunde) vrouwtje van hoenderachtige vogels
- De hen legt een ei in de ren.
[1] termen uit de ornithologie:
- adelaarshorst
- adelaarsjong
- adelaarsnest
- akkervogel
- auerhaan
- badderen
- baltsroep
- baltsvlucht
- bidden
- bosvogel
- broedpaar
- broedseizoen
- daguil
- dompelaar
- duiver
- eclipskleed
- ei
- eitand
- foerageren
- gakken
- gander
- ganzerik
- geertelsel
- gent
- haan
- heidevogel
- klamper
- koekoeksjong
- kuiken
- kustvogel
- moerasvogel
- nachtuil
- nachtvogel
- overzomeren
- papegaaienbek
- pullus
- roeipotig
- roofvogel
- roodhals
- schreeuwvogel
- sneeuwtrekker
- takkeling
- trekvogel
- tuingast
- tuinvogel
- waadpoot
- watervogel
- weidevogel
- winterkleed
- zomerkleed
- zwemeend
- zwemvogel +
1. vrouwtje van hoenderachtige vogels
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | ik 'k |
mij me |
wij we |
ons |
2e persoon (informeel) |
jij je |
jou je |
jullie | jullie |
2e persoon (formeel) |
u | u | u | u |
2e persoon (regionaal) |
gij ge |
u | gij ge |
u |
3e persoon (mannelijk) |
hij ie |
hem 'm |
zij ze |
(dat.) hun (acc.) hen ze |
3e persoon (vrouwelijk) |
zij ze |
haar 'r, d'r | ||
3e persoon (onzijdig) |
het 't |
het 't | ||
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm |
[B] hen
- (taalkunde) persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud in de functie van lijdend voorwerp en na voorzetsels. Voornamelijk gebruikt om te verwijzen naar personen, soms ook naar dieren.
- Hij zag hen in de vergaderingsruimte.
- Met hen ging hij naar de conferentie.
- ▸ De sfeer was altijd opgewekt, maar al snel ging iedereen over tot de orde van de dag en vertrok naar zijn of haar kamer om huiswerk te maken en ‘écht’ belangrijke mensen te bellen over de laatste drama’s op school. Wie weet inspireert mijn reis hen om later ook de wereld te verkennen.[4]
- (taalkunde) (lhbt) (pregnant) (niet algemeen) persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon enkelvoud in de functie van onderwerp en lijdend voorwerp en na voorzetsels. Gebruikt om te kunnen verwijzen naar personen die zich als non-binair identificeren
- ▸ Als iemand zich geen hij en geen zij voelt, hoe kan die persoon in het Nederlands dán worden aangeduid? De non-binaire gemeenschap vindt ‘hen’ een fijn alternatief: ‘Hen loopt.’[5]
- In de officiële grammatica van het Nederlands wordt deze vorm onderscheiden van de datiefvorm hun. Dit onderscheid (evenals de vorm hen zelf), bekend als het systeem-Van Heule, is echter historisch gezien geheel kunstmatig[6] In de spreektaal is hen dan ook minder gebruikelijk en wordt vaak vervangen door ze, soms (in strijd met de officiële regels) door hun.
- Het woord hen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ "hen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ hen (voornaamwoord)
- ↑ Weblink bron “Verkiezing van het non-binaire voornaamwoord” (9 mei 2016) op transgendernetwerk.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron Sander Becker“Is het Nederlands klaar voor het genderneutrale ‘Hen loopt’?” (8 oktober 2020) op trouw.nl
- ↑ "Jan G. Kooij" in the World's Major Languages edt. Bernard Comrie 1990, Oxford University Press ISBN 0-19-520521-9.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hen | henne |
- IPA: /ɦen/
- hen
- Afgeleid van het Nederlandse hen
hen
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Afgeleid van het Middelhoogduitse haben
hen
- IPA: /hɛn/
- Afgeleid van het Angelsaksische hen
hen
- hen
hen
- eerste persoon meervoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hawwe
- «Mir hen viel gesse, gedrunke un viel Kaarde gschpielt.»
- We hebben veel gegeten, gedronken en kaarten gespeeld.
- «Mir hen viel gesse, gedrunke un viel Kaarde gschpielt.»
- Hen is hier gebruikt als een modaal werkwoord.
- Duits: (wir) haben
- Engels: (we) have
- Nederlands: (wij) hebben
- IPA: /xɛn/
- hen
hen
hen
- een term gebruikt als een vrouw wordt aangesproken
- «Alright Mary hen?»
- Alles goed Mary?
- «Alright Mary hen?»
- IPA: /ɦɛn/
- hen
hen
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
hen
hen
- hen
hen
- (neologisme) hij of zij (genderneutrale vorm, derde persoon enkelvoud)