weidevogel
- Geluid: weidevogel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɛidəˌvoɣəl / (4 lettergrepen)
- wei·de·vo·gel
- samenstelling van weide zn "grasland" en vogel zn "dier met veren, twee vleugels, twee poten en een snavel" [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weidevogel | weidevogels |
verkleinwoord | weidevogeltje | weidevogeltjes |
de weidevogel m
- (dierkunde) vogel die zijn broedplaats heeft in uitgestrekte graslanden
- De spreeuw is zowel weidevogel als bosvogel.
termen uit de ornithologie:
- adelaarshorst
- adelaarsjong
- adelaarsnest
- akkervogel
- auerhaan
- badderen
- baltsroep
- baltsvlucht
- bidden
- bosvogel
- broedpaar
- broedseizoen
- daguil
- dompelaar
- duiver
- eclipskleed
- ei
- eitand
- foerageren
- gakken
- gander
- ganzerik
- geertelsel
- gent
- haan
- heidevogel
- hen
- klamper
- koekoeksjong
- kuiken
- kustvogel
- moerasvogel
- nachtuil
- nachtvogel
- overzomeren
- papegaaienbek
- pullus
- roeipotig
- roofvogel
- roodhals
- schreeuwvogel
- sneeuwtrekker
- takkeling
- trekvogel
- tuingast
- tuinvogel
- waadpoot
- watervogel
- winterkleed
- zomerkleed
- zwemeend
- zwemvogel +
- Het woord weidevogel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.