overzomeren
- Geluid: overzomeren (hulp, bestand)
- over·zo·me·ren
- denominatief van de samenstelling van over bw en zomer zn met het achtervoegsel -en van een (werkwoord)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overzomeren |
overzomerde |
overzomerd |
zwak -d | volledig |
overzomeren
- inergatief (dierkunde) de zomer in een potentieel broedgebied doorbrengen zonder tot broeden te komen
- ▸ Het wordt spannend of de kraanvogels de komende jaren ook in andere gebieden in Nederland zullen gaan broeden. Op steeds meer plaatsen (zoals in de Achterhoek) overzomeren de laatste jaren kraanvogels in geschikt broedgebied.[1]
termen uit de ornithologie:
- adelaarshorst
- adelaarsjong
- adelaarsnest
- akkervogel
- auerhaan
- badderen
- baltsroep
- baltsvlucht
- bidden
- bosvogel
- broedpaar
- broedseizoen
- daguil
- dompelaar
- duiver
- eclipskleed
- ei
- eitand
- foerageren
- gakken
- gander
- ganzerik
- geertelsel
- gent
- haan
- heidevogel
- hen
- klamper
- koekoeksjong
- kuiken
- kustvogel
- moerasvogel
- nachtuil
- nachtvogel
- papegaaienbek
- pullus
- roeipotig
- roofvogel
- roodhals
- schreeuwvogel
- sneeuwtrekker
- takkeling
- trekvogel
- tuingast
- tuinvogel
- waadpoot
- watervogel
- weidevogel
- winterkleed
- zomerkleed
- zwemeend
- zwemvogel +
- Het woord overzomeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Nature today” (9 maart 2012)