Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·ter·vo·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord watervogel watervogels
verkleinwoord watervogeltje watervogeltjes

Zelfstandig naamwoord

de watervogelm

  1. (dierkunde) langs het water levende vogel
     Het was welbeschouwd belachelijk dat die dingen in de eenentwintigste eeuw nog steeds bestonden, als prehistorische watervogels die op een wonderlijke manier weer tot leven waren gewekt voor de toeristen.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 23
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be