Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwem·vo·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwemvogel zwemvogels
verkleinwoord zwemvogeltje zwemvogeltjes

Zelfstandig naamwoord

de zwemvogelm

  1. (dierkunde) een vogel die op en nabij het water leeft
    • De zwemvogel dook onder water en kwam boven met een visje. 
Verwante begrippen
termen uit de ornithologie:

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be