ei
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ei (hulp, bestand)
- IPA: / ɛi / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /ɛɪ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɛː/
- (Limburg): /ɛɪ̯/
Woordafbreking
- ei
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vrouwelijke geslachtscel, kiem’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1230 [1]
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep van verrassing’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1566 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ei | eieren |
verkleinwoord | eitje | eitjes, eiertjes |
Zelfstandig naamwoord
ei o
- (voeding) dierlijk voedingsmiddel voor de mens in een schaal (zie ook [4])
- Ik lust wel een lekker zachtgekookt ei.
- ▸ Haar fles cannabisolie stond doodleuk tussen de mayo en de eieren in de ijskast.[2]
- (biologie) de vrouwelijke kiemcel die met de mannelijke samensmelt voor de voortplanting
- Het eitje komt vrij bij de eisprong.
- (planten) de haploïde cel in de zaadknop
- (biologie) ovaal voorwerp met harde schaal waarin een kuikentje groeit (zie ook [1])
- De kip zat op een ei te broeden.
Synoniemen
- [2] eicel
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1. voedingsmiddel
|
|
Tussenwerpsel
ei!
- (verouderd) uitroep van verbazing oei, o!
- "Ei, ei!" riep hij op een' spottenden toon uit, "wildet gij dan, dat het nijmphen, of godinnen waren, of toovergodinnen, zoo als gij ze noemt?"[3]
Uitdrukkingen en gezegden
- ei zo na
op een haartje na, bijna
- «Zij belandde ei zo na onder een vrachtwagen.»
- Zij belandde op een haar na onder een vrachtwagen.
- «Zij belandde ei zo na onder een vrachtwagen.»
Gangbaarheid
- Het woord ei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "ei" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 "ei" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ blz 254 Herman of Natuur en Beschaving. H.G. Mokke 1833
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Estisch
Bijwoord
ei
Faeröers
Bijwoord
ei
Synoniemen
Fins
Bijwoord
ei
IJslands
Bijwoord
ei
- (archaïsch) niet
Synoniemen
Latijn
Uitspraak
- IPA: /ˈɛ.jiː/
Persoonlijk voornaamwoord
ĕī
- zij; deze/die (nominatief mannelijk meervoud van de derde persoon)
- aan/voor hem; aan/voor deze/die (datief mannelijk enkelvoud van de derde persoon)
- aan/voor haar; aan/voor deze/die (datief vrouwelijk enkelvoud van de derde persoon)
- eraan, ervoor; hieraan/hiervoor, daaraan/daarvoor (datief onzijdig enkelvoud van de derde persoon)
Lets
Tussenwerpsel
ei
Limburgs
Uitspraak
- IPA: /ɛɪ/ (Etsbergs)
Zelfstandig naamwoord
ei o
- ei.
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | ei | èè | ijke | èèke | eier | ijjer | ijkes | èèkes |
genitief | eis | èès | ijkes | èèkes | eier | ijjer | ijkes | èèkes |
locatief | ijjes | ijjes | ijjeske | ijjeske | ijjese | ijjese | ijjeskes | ijjeskes |
datief | ijje | ijje | ijke | èèke | eier | ijjer | ijkes | èèkes |
accusatief | ei | èè | ijke | èèke | eier | ijjer | ijkes | èèkes |
Synoniemen
Nynorsk
Telwoord (nno) | ||||
---|---|---|---|---|
0 | ||||
1 1 1 |
11 | 10 | 100 | 103 |
2 | 12 | 20 | 200 | 106 |
3 | 13 | 30 | 300 | 109 |
4 | 14 | 40 | 400 | 1012 |
5 | 15 | 50 | 500 | 1015 |
6 | 16 | 60 | 600 | 1018 |
7 | 17 | 70 | 700 | 1021 |
8 | 18 | 80 | 800 | 1024 |
9 | 19 | 90 | 900 | 1027 |
Uitspraak
Hoofdtelwoord
ei
Schrijfwijzen
Savoenees
Zelfstandig naamwoord
ei