• ei·vol
stellend
onverbogen eivol
verbogen eivolle
partitief eivols

eivol

  1. heel erg vol, te vol
    • Het is daar in Henglong, zoals Shanghainezen het paleis vol luxe dingetjes noemen, iedere avond, en zeker op zaterdag en zondag, eivol. Niet alleen de nieuwe rijken(overwegend jonger dan 45 jaar) komen zich hier vermaken met een Starbucks Grande Latte in de hand, maar ook kantoormeisjes die graag een maandsalaris over hebben voor een statusverhogende echte bloes of rok van Versace of voor een paar paarse sneakers.[4] 
    • Buiten ligt er ijs. Binnen is het warm en eivol. Op zijn 85ste verjaardag is de schaatswereld nog eens voor Reinier Paping uitgelopen. Hij krijgt donderdag in het schaatsmuseum van Hindeloopen zijn biografie overhandigd en hij mag een tentoonstelling over zichzelf en zijn Elfstedentocht van 1963 openen. Hij doet het met kleinzoon Olivier aan de hand. Die zegt dat hij zaterdag in Thialf het record van opa op de 500 meter gaat aanvallen. Dat staat op 46 blank, meldt Paping senior. [5]  
61 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[6]