ovaal
- ovaal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘langwerpig rond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1621 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ovaal | ovaler | ovaalst |
verbogen | ovale | ovalere | ovaalste |
partitief | ovaals | ovalers | - |
ovaal
- in vorm gelijkend op een ei
- De werkkamer van de Amerikaanse president is ovaal.
- Er is geen wiskundige precieze definitie van een ovaal.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ovaal | ovalen |
verkleinwoord | ovaaltje | ovaaltjes |
het ovaal o
- een figuur in de vorm van een ei
- Het woord ovaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ovaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ovaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be