ovaal
  • ovaal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘langwerpig rond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1621 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ovaal ovaler ovaalst
verbogen ovale ovalere ovaalste
partitief ovaals ovalers -

ovaal

  1. in vorm gelijkend op een ei
    • De werkkamer van de Amerikaanse president is ovaal. 
    • Er is geen wiskundige precieze definitie van een ovaal. 
enkelvoud meervoud
naamwoord ovaal ovalen
verkleinwoord ovaaltje ovaaltjes

het ovaalo

  1. een figuur in de vorm van een ei
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]