datief
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- da·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘derde naamval’ voor het eerst aangetroffen in 1633 [1]
- Latijn dativus [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | datief | datieven |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
datief m, de
- (grammatica) de derde van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen, voor een meewerkend voorwerp. Voorbeeld: De datief van ik is mij of me: Je geeft mij/me een boek
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
de derde van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | datief | ||
verbogen | datieve | ||
partitief | datiefs | - | - |
Bijvoeglijk naamwoord
datief [3]
- (juridisch) door de rechter benoemd, ingesteld of opgedragen
Gangbaarheid
- Het woord datief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'datief' herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.