naamval
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- naam·val
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘elk der buigingsvormen van een naamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1706 [1]
- samenstelling van naam en val [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naamval | naamvallen |
verkleinwoord | naamvalletje | naamvalletjes |
Zelfstandig naamwoord
naamval m
- (taalkunde), (grammatica) een buigingsvorm van een naamwoord, lidwoord of telwoord die de functie van dat woord in de zin aangeeft
- In het Duits worden vier naamvallen onderscheiden, namelijk de nominatief, de genitief, de datief en de accusatief.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
- absolute naamval, achtste naamval, derde naamval, eerste naamval, tweede naamval, vierde naamval, vijfde naamval, zesde naamval, zevende naamval
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
|
Vertalingen
1. een buigingsvorm van een naamwoord, lidwoord of telwoord die de functie van dat woord in de zin aangeeft
Gangbaarheid
- Het woord naamval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "naamval" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "naamval" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ naamval op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be