• ge·ni·tief
enkelvoud meervoud
naamwoord genitief genitieven
verkleinwoord genitiefje genitiefjes
59 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[5]

genitief

  1. (grammatica) genitief; een van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen die oorspronkelijk een oorzakelijk voorwerp aanduidde, later vooral een bezitsrelatie

genitief

  1. (grammatica) genitief; een van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen die oorspronkelijk een oorzakelijk voorwerp aanduidde, later vooral een bezitsrelatie

genitief

  1. (grammatica) genitief; een van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen die oorspronkelijk een oorzakelijk voorwerp aanduidde, later vooral een bezitsrelatie

genitief

  1. (grammatica) genitief; een van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen die oorspronkelijk een oorzakelijk voorwerp aanduidde, later vooral een bezitsrelatie