• ac·cu·sa·tief
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vierde naamval’ voor het eerst aangetroffen in 1605 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'accusativus'. [2]
  • afgeleid van accusatie met het achtervoegsel -ief
enkelvoud meervoud
naamwoord accusatief accusatieven
verkleinwoord - -
53 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[3]