• vier·de naam·val
  • verbinding van  vierde  en naamval, die verwijst naar de plaats van deze naamval op de vierde rij in het tabelletje dat traditioneel gebruikt wordt voor de weergave van het buigingsparadigma
    Deze ordening geldt niet voor alle talen. In IJslandse literatuur zet men bijvoorbeeld de accusatief meestal op de tweede rij.
enkelvoud meervoud
naamwoord vierde naamval vierde naamvallen
verkleinwoord - -

de vierde naamvalm

  1. (grammatica) vorm van een naamwoord als dat de handeling die het gezegde beschrijft ondergaat of door bepaalde voorzetsels wordt voorafgegaan
     Spelenderwijs Duits leren betekent geen dictee, geen repetitie en geen rijtje voorzetsels met de vierde naamval.[1]
  • Dit is een van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen die daarin meestal de functie van lijdend voorwerp weergeeft.
  1.   Weblink bron
    Dirk Wolthekker
    “Mijn oom is een Duitser” (15 februari 1997) op nrc.nl