tweede naamval
- Geluid: tweede naamval (hulp, bestand)
- IPA: / ˈtwedəˌnamvɑl / (4 lettergrepen)
- twee·de naam·val
- verbinding van tweede en naamval, die verwijst naar de plaats van deze naamval op de tweede rij in het tabelletje dat traditioneel gebruikt wordt voor de weergave van het buigingsparadigma
Deze ordening geldt niet voor alle talen. In IJslandse literatuur zet men bijvoorbeeld meestal de accusatief op de tweede regel.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tweede naamval | tweede naamvallen |
verkleinwoord | - | - |
de tweede naamval m
- (taalkunde), (grammatica) buigingsvorm van een naamwoord als dat in een zin een bezitter, oorsprong of hoeveelheid aangeeft
- ▸ Men werkte nog met naamvallen. „Hiera sint vilo visko”, wordt ergens in het filmpje gezegd: Hier zijn veel vissen. De -o in visko is de uitgang van de tweede naamval meervoud. Vilo visko is dus letterlijk: veel van vissen.[1]
- Dit is een van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen die oorspronkelijk een oorzakelijk voorwerp aanduidde, maar tegenwoordig vooral een bezitsrelatie aangeeft.
1. naamval als aanduiding van bezit, oorsprong of hoeveelheid
- Het woord 'tweede naamval' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Berthold van Maris“Zo klonk het Oudnederlands van 1.000 jaar geleden” (26 mei 2020) op nrc.nl