• twee·de naam·val
  • verbinding van  tweede  en naamval, die verwijst naar de plaats van deze naamval op de tweede rij in het tabelletje dat traditioneel gebruikt wordt voor de weergave van het buigingsparadigma
    Deze ordening geldt niet voor alle talen. In IJslandse literatuur zet men bijvoorbeeld meestal de accusatief op de tweede regel.
enkelvoud meervoud
naamwoord tweede naamval tweede naamvallen
verkleinwoord - -

de tweede naamvalm

  1. (taalkunde), (grammatica) buigingsvorm van een naamwoord als dat in een zin een bezitter, oorsprong of hoeveelheid aangeeft
     Men werkte nog met naamvallen. „Hiera sint vilo visko”, wordt ergens in het filmpje gezegd: Hier zijn veel vissen. De -o in visko is de uitgang van de tweede naamval meervoud. Vilo visko is dus letterlijk: veel van vissen.[1]
  • Dit is een van de acht naamvallen van de Indo-Europese talen die oorspronkelijk een oorzakelijk voorwerp aanduidde, maar tegenwoordig vooral een bezitsrelatie aangeeft.
  1.   Weblink bron
    Berthold van Maris
    “Zo klonk het Oudnederlands van 1.000 jaar geleden” (26 mei 2020) op nrc.nl