verbinding
- Geluid: verbinding (hulp, bestand)
- IPA: / vərˈbɪndɪŋ / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /vər.ˈbɪn.dɪŋ/
- (Vlaanderen, Brabant): /vər.ˈbɪn.dɪŋ/
- (Limburg): /vɛr.ˈbɪn.dɪŋ(g)/
- ver·bin·ding
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verbinding | verbindingen |
verkleinwoord | verbindinkje | verbindinkjes |
de verbinding v
- iets verbinden of samenvoegen; iets dat twee of meer afzonderlijke delen verbindt
- (scheikunde) een chemische stof die bestaat uit twee of meer scheikundig elementen, het gaat hierbij om een stof met andere eigenschappen dan de elementen waar het uit is samengesteld
- (communicatie) een mogelijkheid een bepaalde plek te bereiken
- Hij hing de telefoon op toen de verbinding verbroken werd.
- ▸ Zwart was hij door het roet van de hel. En natuurlijk moest hij zich door de schoorsteen ( de oudste offerplaats èn de verbinding van de geestenwereld met die der mensen ) laten zakken, om de cadeautjes bij de kinderschoenen te leggen.[1]
- (verkeer) aansluiting op een ander vervoermiddel of lijn
- Die buslijn is maar een slechte verbinding.
- [1] connectie
- [2] stof, product, composietmateriaal
- [3] connectie
- [4] aansluiting, lijn
|
1. verbinden of samenvoegen
2. scheikunde
3. communicatie
|
4. vervoer
- Het woord verbinding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verbinding" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verbinding | verbindings |
verbinding