communicatie
  • com·mu·ni·ca·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord communicatie communicaties
verkleinwoord - -

de communicatiev

  1. het uitwisselen van informatie waarbij zender, ontvanger, inhoud en communicatiemedium betrokken zijn
    • Dat team staat bekend om hun goede communicatie. 
     Terwijl zijn gevoel hem iets anders influisterde, hield hij het op een misverstand in de communicatie.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]