communiceren
- com·mu·ni·ce·ren
- afgeleid van het Franse communiquer (met het voorvoegsel com-, met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
communiceren |
communiceerde |
gecommuniceerd |
zwak -d | volledig |
communiceren [2]
- inergatief (religie) ter communie gaan, de heilige communie ontvangen of uitreiken
- Zij communiceerde elke ochtend tijdens de vroegmis.
- inergatief door middel van communicatie met elkaar in contact komen; uitwisselen van informatie
- Het is niet gemakkelijk om in een vreemde taal te communiceren.
- ▸ Tijdens onze ontbijten hadden we lange gesprekken over de veranderende landschappen, reïncarnatie, geloof en hoe bomen ondergronds met elkaar communiceren.[3]
- ▸ Het ziekenhuis - waar de drie dochters van koning Willem-Alexander en koningin Máxima zijn geboren - staat al jaren op de nominatie om gesloten te worden. Zo werd in 2019 al aan het personeel gecommuniceerd dat het twee jaar later zou sluiten.[4]
- [1] communie, communicant
- [2] communicatie, communicator, communiceerbaar
2. met elkaar in contact komen
- Het woord communiceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "communiceren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ communiceren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron “Ziekenhuis Bronovo in Den Haag blijft toch open” (10 mei 2022), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be