Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·van·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van de werkwoordstam van ontvangen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord ontvanger ontvangers
verkleinwoord ontvangertje ontvangertjes

Zelfstandig naamwoord

ontvanger m

  1. iemand aan wie iets overhandigd, besteld of gegeven wordt
  2. (communicatie) (telecommunicatie) een persoon, dier of machine die signalen ontvangt en deze vervolgens verwerkt of interpreteert
  3. ambtenaar die belast is met het in ontvangst nemen en de invordering van zekere gelden
  4. (elektrotechniek) (elektronica) ontvangtoestel
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be