Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stof
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stof stoffen
verkleinwoord stofje stofjes

Zelfstandig naamwoord

[A] stof m/v

  1. materiaal, chemische verbinding
  2. (textiel), (materiaalkunde) weefsel, textiel
     Terwijl ik goedkeurend met mijn vinger langs de vergulde lambrisering streek, de dikte voelde van de stof van de zware, oker overgordijnen en de stoel wegschoof om de openslaande deuren te openen naar het terras, dat uitzicht bood op de rozentuin, of wat daarvan over was, en de vijver met de defecte fontein, bedacht ik dat ik nog tijd genoeg zou hebben om deze kamer en detail te beschrijven.[6]
  3. (onderwijs) datgene wat geleerd moet worden
    • De leerlingen beheersen de stof goed. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden

[1] "materiaal, chemische verbinding"

Veel indruk maken, voor veel reuring zorgen
  • Kort/Lang van stof zijn
Wel/niet compact en bondig vertellen [7]
  • Door het stof gaan
Een nederige houding aannemen en/of zich verontschuldigen (na een eerder gemaakte fout e.d.)
Vertalingen

Meer informatie

enkelvoud meervoud
naamwoord stof
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[B] stof o

  1. heel kleine deeltjes
     Nadat ik wat gedronken had sprong ik het meer in met al mijn kleren om het zweet en het stof van me af te wassen.[8]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
stoffen

stof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoffen
    • Ik stof. 
  2. gebiedende wijs van stoffen
    • Stof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoffen
    • Stof je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord stof stowwe

Zelfstandig naamwoord

stof

  1. stof